- fixer
- fixer [fieksee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 bevestigen ⇒ vastmaken, -hechten, -zetten2 vastleggen ⇒ fixeren, stabiliseren3 vestigen4 vaststellen ⇒ bepalen5 informeren ⇒ uitsluitsel geven6 staren naar ⇒ strak aankijken, aanstaren, fixeren♦voorbeelden:2 fixer un gaz • een gas binden4 au jour fixé • op de afgesproken dag5 être fixé sur le compte de qn. • weten wat men aan iemand heeft6 fixer son attention sur qc. • zijn aandacht op iets richten¶ je ne suis pas encore fixé • ik heb nog geen besluit genomenII se fixer 〈wederkerend werkwoord〉1 zich vastzetten, -hechten2 zich vestigen3 trouwen4 〈argot〉spuiten 〈van drugs〉5 zich stabiliseren♦voorbeelden:¶ mon choix s'est fixé sur elle • mijn keus is op haar gevallenv1) bevestigen, vastmaken2) vastleggen, stabiliseren3) vestigen4) vaststellen, bepalen5) informeren6) aanstaren
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.